Het verhaal van de kunstbunker begint in 1939. Om het Nederlandse cultuurgoed tegen oorlogsgeweld te beschermen werden in opdracht van de Nederlandse Regering gepantserde schatkamers gebouwd.
Nadat in augustus 1939 al de Nachtwacht en andere topstukken uit het Rijksmuseum waren overgebracht naar kasteel Radboud bij Medemblik en enkele kerken in Noord-Holland, werd in oktober 1939 definitief besloten om voor de grote musea uit het westen van het land, bergplaatsen in de duinen te bouwen.
Kort na gereed komen van de schuilplaatsen in de duinen moesten die op last van de bezetter worden ontruimd, vanwege de aanleg van de Atlantikwall in 1941.
Nieuwe, bomvrije schatkamers waren snel nodig. In de mergelgrotten onder de Sint Pietersberg verrees er één, veel te klein voor alle kunstschatten.
De bouw van de bunker in Paasloo is min of meer het sluitstuk van de operatie en in 1942 begonnen. De RGD gaf de Rijksbouwmeester ir G.C. Bremer,. ingenieur Emmen en bouwopzichter Pieter Rueck opdracht voor een tweede exemplaar, ditmaal bovengronds, in de bossen bij Paasloo.
Het leek onbegonnen werk en toch klaarden ze de klus. Tussen mei 1942 en april ‘43 werd de bunker in Paasloo gebouwd. Daarvoor moest in recordtijd worden geïmproviseerd om de nodige materialen te verzamelen en onder het oog van de bezetter naar Paasloo getransporteerd te krijgen. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werd door ca 150 man aan het object gewerkt tussen zonsopgang en ondergang.
Muren met een omvang van 4,5 meter, een koepeldak dat op een ruim 9 meter dikke laag gewapend beton rust. Allemaal zodanig dat binnen een half jaar de eerste kunstwerken in de bunker opgeslagen konden worden. Bossen van geweven staal, een met baksteen beklede gevel en een slim dakpanpatroon dat van bovenaf aan een doodgewone boerensilo doet denken. Het is mede vanwege die uitzonderlijke vorm dat de bunker in de volksmond een geuzennaam kreeg: het Paasloo Pantheon met zijn ijzersterke vermomming.
Rond het gebouw en de bouw zijn diverse verhaallijnen vol mystiek te herleiden. Nog steeds zal de bezoeker bij het betreden van het terrein deze mystiek direct voelen.
- Het bewapeningsstaal is “geritseld” vanaf aan werf in Vlaardingen. Staal welke eigenlijk bedoeld was voor de bouw van een schip maar nu richting de bewapeningsindustrie in Duitsland zou gaan. Hoe kreeg men die eigenlijk. onder oog van de bezetter. op schepen via het IJsselmeer naar Steenwijk ?
- Waarom is eigenlijk voor Paasloo gekozen als bouwlocatie ?
- De buitenmuur blijkt eigenlijk tevens als bekisting voor de beton te dienen en bestaat uit afgekeurde straatklinkers. Waarom is dan toch tijd besteed aan de fraaie stilistische vormgeving ?
- Saillant detail is dat veel van de kunstschatten die later in de bunker zijn geplaatst in kwestie al heimelijk richting Noorden waren getransporteerd in een konvooi van tien vrachtwagens op treinen, ver voor de bouw was voltooid. De kostbaarheden werden zolang maar in de regio van de bouwplaats opgeslagen, gewoon in een oude school en in het dorpshuis van Frederiksoord, in het parochiehuis en het gymnastieklokaal van klooster De Voorzienigheid in Steenwijkerwold. Welke kunstwerken waren dit eigenlijk ?
- Waarom stond de duitse bezetter toe dat er een fraai tegelplateau en inscriptie welke duidelijk als een teken van verzet kunnen worden gezien in het bouwontwerp kwamen.
- Ten tijde van de bouw werden de kunstwerken reeds in de bunker ondergebracht. Het dak was nog maar ca 50cm dik.
- Het is bekend dat de bouwers zoals Rueck ook voor diverse mensen onderduikadressen heeft georganiseerd.
- De plaatselijke bevolking had geen idee wat er gebeurde. Al dan niet vrijwillig leverden ze slaapplaatsen, paarden, wagens en hand en spandiensten. Vele jaren bleef dat vraag hangen of zo “goed” of “fout” bezig waren geweest met hun inzet.
- Welke kunst heeft in de bunker gelegen.
Ondertstaande text is overgenomen van Pagina 44 t/m 56 uit het boek Kunst in Schuilkerders van H.P Baard. Baard was ten tijde van de oorlog en kort daarna de conservator van de in de bunker opgeslagen kunstwerken en heeft daar ook gewoond. Later werd hij directeur van het Frans Hals Museum in Haarlem.
Inmiddels vroegen de in de duindepots achtergebleven kunstschatten nog om onderkomen in veiliger zone. Door de Duitschers werd ons daartoe de keuze overgelaten in de streek boven de IJssellinie. Met Steenwijk als toezicht-centrum werden daarop een oude school en het Dorpshuis te Frederiksoord in Drente alsmede het gymnastieklokaal van het gesticht , . De Voorzienigheid • ' en het Parochiehuis van de R.K. kerk te Gelderingen, in de provincie Overijssel, als tijdelijke depots uitgekozen. Op 17 April 1942 ging wederom, maar nu een aanmerkelijk langere kunstkaravaan in den vorm van tien tapissières per specialen trein naar het noorden nieuwe schuilkelder zou worden gebouwd. De keus viel op een geschikt punt in het bosch nabij Paaslo in de Gemeente Steenwijkerwold op ongeveer 4 km afstand van de tijdelijke depots in Gelderingen. Op 26 Mei 1942 werd de eerste spade in den grond gezet en reeds 15 September d.a.v. kon het Straatje van Vermeer als eerste gast in de bergplaats worden ondergebracht. Op dat moment was het gewapend -betondak reeds een halven meter dik, zoodat het nog onvoltooide gebouw een veiliger onderkomen bood dan de provisorische depots.
Deze bunker is in 1942 in opdracht van de Staat der Nederlanden als rijksbergplaats voor kunstschatten gebouwd in de bossen bij Paasloo ( Basse ).
Het is een bovengronds kunstbewaarplaats geschikt voor 3000 kunstschatten welke tijdens de 2e wereldoorlog in opdracht van de Nederlandse regering, met instemming van de duitse bezetter is gebouwd.
Dit maakt de bunker uniek:
- Omdat het hier in tegenstelling tot de andere rijksbergplaatsen om een bovengrondse bewaarplaats ging.
- Dit vergt een uitzonderlijk zware constructie voor het gebouw dat werd opgetrokken uit 7000 m3 beton en 750.000 kg wapeningsstaal.
- Omdat het door de Nederlandse Regering midden in de oorlog is gebouwd ondanks dat er grote schaarste was aan bouwmaterialen ( staal ) en met “goedkeuring”van de Duitsers.
- Omdat de bunker nu nog steeds in gebruik is als kunstbewaarplaats voor oa museum de Fundatie.
Op 15 september 1942 was het gebouw zover gereed dat de eerste schilderijen worden overgebracht. De kosten van de bouw liepen op van ƒ 300.000 tot ƒ 580.000.In een later stadium werd op voorstel van opzichter P.A. Rueck besloten bij de bunker een vijver als waterreservoir te laten graven. Volgens de auteurs van De Rijksbouwmeesters was het echte doel van dat plan om hiermee de arbeiders langer aan dit project te binden en de Arbeitseinsatz in Duitsland te ontwijken.
Op 25 maart 1943 werd een nieuwe bouwtekening ingediend met een vijver.Tijdens de oorlog en daarna nog tot 1947 werden kunstwerken van bijzondere waarde in de bunker bewaard. Tot 1989 diende het gebouw als tijdelijke opslag van kunstwerken. Het Ministerie van Financiën droeg het pand in 1991 over aan de Dienst der Domeinen, die het in 1993 aan de Provincie Overijssel verkocht.
Na verschillende herbestemmingsplannen is het gebouw in 1994 met zorg gerestaureerd en het wordt sinds 1996 gebruikt als kunstbewaarplaats door de Hannema-de Stuers Fundatie, het Fries Museum en het Drents Museum.
Het gebouw is in het kader van het Monumenten-Selectie Project aangewezen als beschermd monument.
De bewaarplaats heeft een ronde vorm met een vier en een halve meter dikke doorlopende betonmuur, die is bekleed met op hun kant geplaatste, gesinterde straatklinkers en die een uitgemetselde, veelhoekige gootrand heeft. In de gevel is een metersbreed majolica tableau geplaatst met wapenschild tussen twee heraldische leeuwen.
Op de muur links van de ingangspartij is in op de steen gebakken letters de volgende, latijnse tekst aangebracht: "ANNO DOMINI MCMXLII EGREGIIS ARTIS PATRIAE MONUMENTIS INGENTIBUS BELLI PERICULIS DEO JUVANTE ERIPIENDIS FIRMISSIMUM HOC REFUGIUM AEDIFICANDUM CURAVIT POPULUS BATAVUS". Zowel de aanwezigheid van het tegeltableau als die van deze tekst kunnen worden uitgelegd als een daad van verzet tegen de bezetter die de supervisie had bij de bouw.
Op de muur rust een massief kegeldak, dat op het hoogste punt een dikte heeft van negen meter en is gedekt met holle en bolle pannen, de zogenaamde monniken en nonnen. De enige opening in de muur is afgeschermd door een vier meter dikke betonnen schermmuur met halfrond voorportaal en een met een stalen plaat afgeschermde doorgebroken rondbooggang, die loopt in het verlengde van de ingang van de bewaarplaats. De toegang bestaat uit dit met ijzeren hekken afgesloten voorportaal dat leidt naar een sluis met twee stel 17cm dikke stalen kluisdeuren.